roeders en zusters, Ik Paulus, richt mij nu tot u die uit het heidendom gekomen zijt. Ik ben weliswaar apostel van de heidenen, maar ik schat dit ambt juist hierom zo hoog,
omdat ik hoop mijn eigen volk tot naijver te prikkelen en er althans enigen van te redden.
Want als hun verwerping de wereld verzoening heeft gebracht, wat kan dan hun aanneming anders betekenen dan leven uit de doden?
Want God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping.
Zoals gij eertijds aan God ongehoorzaam zijt geweest, thans echter, dank zij hun ongehoorzaamheid, ontferming hebt gevonden,
zo zijn zij op hun beurt thans ongehoorzaam geworden, opdat nu ook zij, ten gevolge van de u betoonde ontferming, erbarming zouden vinden.
Zo heeft God allen in ongehoorzaamheid opgesloten om allen in te sluiten in zijn ontferming.