Leerlingen van Edward

Arwin van Wilgenburg

rwin van Wilgenburg (1979) werkt als onderzoeker binnen het departement Cultuurwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg met als aandachtsveld Religie en het Publieke Domein en is tevens eindredacteur van Tijdschrift voor Theologie.

Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-2009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.

Wat is uw dierbaarste herinnering aan Schillebeeckx?

Ik heb Schillebeeckx helaas nooit persoonlijk gekend. Met zijn denken ben ik tijdens mijn theologiestudie in aanraking gekomen dankzij mijn eigen leermeester Anton Houtepen. Onder zijn supervisie en die van Willemien Otten heb ik vervolgens een proefschrift geschreven over ondermeer Schillebeeckx.

Sindsdien is hij één van mijn meest geliefde theologen. Ik heb overwogen om hem persoonlijk op te zoeken en mijn studie aan hem voor te leggen, maar omdat dat dat bij de meeste andere theologen die ik in mijn proefschrift behandelde niet meer mogelijk was, zou dat mijn onderzoek eerder hebben vertekend. Wel heb ik hem zo nu en dan bij openbare gelegenheden ontmoet zoals toen David Tracy in Nijmegen sprak. Ik groette hem dan met eerbied, maar ik had niet de moed om hem daadwerkelijk aan te spreken.

Leest u zijn werk nog wel eens? Wat is uw favoriet?

Eigenlijk heb ik nog nooit iets van Schillebeeckx gelezen waarvan ik na afloop dacht: dat had ik niet hoeven te lezen. In die zin heb ik geen favoriet, maar zijn Theologisch Testament en Mensen als verhaal van God raadpleeg ik met regelmaat. Momenteel houdt een tekst als Cultuur, godsdienst en geweld uit 1996 me bezig.

Schillebeeckx stelt in dit artikel dat hij de coördinaten heeft willen blootleggen waarbinnen vruchtbaar en geloofwaardig getheologiseerd kan worden en dat het nu aan anderen, zoals Erik Borgman is, om het gebied binnen die coördinaten concreet in te kleuren. Aangezien Borgman mijn huidige leidinggevende is, hebben we geregeld gesprekken over zowel deze inkleuring alsook over de coördinaten zelf. En ook Houtepen heeft op eigen wijze getracht God in deze agnostische cultuur ter sprake te brengen. In die zin is Schillebeeckx’ denken voortdurend gespreksonderwerp.

Welk inzicht van Schillebeeckx heeft u het meest gevormd?

Eén van de coördinaten die Houtepen verder heeft uitgewerkt, is voor mijzelf het hart van mijn theologiseren geworden, namelijk dat van de gratuïteit. Direct hiermee verbonden is één van de kernpunten uit Borgmans denken, dat deze wereld Gods wereld is.

Deze beide aspecten komen samen in het voor Schillebeeckx’ theologie zo fundamentele scheppingsgeloof. Mede vanuit het scheppingsgeloof concludeert Schillebeeckx dat heel het mensdom Gods uitverkoren volk is. Van groot belang voor de huidige tijd acht ik zijn stelling, dat het enige en noodzakelijke kader waarbinnen de vraag naar de eigenheid van het christendom en van Jezus kan worden gesteld, het probleem van religieus geweld is.

Zijns inziens is vanuit humaan en christelijk oogpunt geweld in naam van de religie wezenlijk uit den boze. Dit betekent een onmiddellijke doorbreking van elke vorm van exclusivisme. De geschiedenis wordt zo de uitdrukking van Gods algemene heilsaanbod en wij worden opgeroepen om het ‘vijfde evangelie’ te schrijven dat getuigt van God als de promotor van het goede. Schillebeeckx heeft mijns inziens gezocht naar een waarlijk katholieke theologie die niets en niemand uitsluit. Aan een dergelijke grensoverschrijdende theologie wil ik mijn bijdrage leveren.

Welke vraag van nu zou u graag nog eens met hem besproken hebben?

Eerder dan hem een diepzinnige vraag voor te leggen, lijkt het me een verademing om met een man die zijn hele leven gelezen, diep nagedacht, gesproken en geschreven heeft, te lachen. Zijn idee dat een theoloog zonder humor een grootinquisiteur wordt, spreekt mij zeer aan. En dan bovenal dit citaat: ‘Christelijk, vooral katholiek gezien heeft de religieuze humor te maken met de ernst van het enig noodzakelijke, alsook met het falen. Dit falen neemt de gelovige relativerend op in een houding van zich toevertrouwen aan God die al onze grenzen overstijgt: zichzelf weten te accepteren, door God in zijn God-zijn te aanvaarden, à fonds perdu.’ (Theologisch Testament, 182).