Leerlingen van Edward

Leo Oosterveen o.p.

eo Oosterveen (1954) is dominicaan, theoloog en filosoof. Hij werkte lange tijd voor het dominicaans studiecentrum DSTS.

Nu is hij werkzaam in het theologisch en filosofisch leerhuiswerk binnen de dominicaanse projecten en in het oecumenisch City Pastoraat in Nijmegen.

Generaties theologen zijn gevormd door het baanbrekende werk van Edward Schillebeeckx o.p. (1914-2009). In deze serie komen leerlingen – en hun leerlingen – aan het woord. Over hun dierbaarste herinnering, het diepste inzicht en de vraag die ze de oude magister nu zouden willen stellen.

Het is eind 1973. Als tweedejaars theologiestudent was ik juist op het Albertinum komen wonen als ‘vrije vogel’. We hadden op de theologische faculteit in de kandidaatsafdeling christologiecolleges van Piet Schoonenberg.

Omdat hij vaak in de VS lezingen en cursussen gaf en het daarom niet zo eenvoudig was bij hem een mondeling tentamen af te spreken, vroeg ik naar de mogelijkheid om Schillebeeckx tentamen te doen, ook al gaf hij alleen in de doctoraalafdeling college. Het mocht tenslotte, maar Edward wilde dan wel graag dat ik zijn nieuwe boek Jezus, het verhaal van een levende bestudeerde. Het was nog niet uit, maar wel beschikbaar in typoscript.

Ademloos – een verademing

Ik weet nog dat ik het in een week ademloos uitlas. Wat een verademing vergeleken met Schoonenberg, die naar mijn gevoel op een vrij dorre manier het dogma van het concilie van Chalcedon uit 451 (de twee naturen in Christus) uit elkaar schroefde om het op een andere wijze weer in elkaar te zetten.

In Schillebeeckx’ Jezusboek was daarentegen een theoloog aan het woord die de dynamisch-hermeneutische structuur van het geloven in Jezus toen en nu aan het licht bracht en voorhield.

Foto: Edward Schillebeeckx in het Albertinum, met zijn jonge medebroeders Leo Oosterveen (links) en Henk Verest.

Pastorale zorg

Ik was in het Albertinum intussen zijn huisgenoot, misschien duurde het gesprek daarom langer. Dat gold niet voor het tentamen in strikte zin, dat in twintig minuten voorbij was, maar wel voor het veel langere gesprek erna. Als een van de eersten had hij me het boek laten lezen, zei hij, omdat hij wilde weten wat het boek me in gelovig en zeker niet alleen in intellectueel opzicht had gebracht.

Daar lag zijn uiteindelijke pastorale zorg: het verruimen en verdiepen van het geloof van de gelovigen. Wat ik precies gezegd heb, weet ik niet meer. Maar de overheersende indruk van dat boek kan ik nog wel naar boven halen. Traditie is niet primair kennis van de traditie en zeker niet de herhaling ervan, maar een telkens opnieuw zich toe-eigenen van de ‘op menselijkheid bedachte heerschappij van God’, telkens het verhaal van Jezus in eigen woorden en daden verder te vertellen, zodat het levend blijft.

Misschien vreemd dat juist die indruk overheerste, want feitelijk bestaat negentig procent van het boek uit minutieuze discussies met bijbelexegeten.

Wat ik van hem geleerd heb

Toen ik later doctoraalstudent bij hem was, dacht ik wel eens: hij betrekt zoveel auteurs en invalshoeken in zijn theologie, waar zit toch zijn focus? Zuigt hij niet teveel heterogeen materiaal op voor een duidelijk theologisch profiel? Zal hij wel school maken?

Gaandeweg werden mij de belangrijkste componenten duidelijk van zijn correlatietheologie: dat openbaring, geloofservaring en geloofsinterpretatie op elkaar aansluiten, dat de voortgaande geloofservaring en -interpretatie rond het verhaal van Jezus de kern van de traditie zijn en zelf ook openbaringskracht hebben.

Contemporaine menselijke ervaringen doen ertoe en kunnen Gods heil bemiddelen! Dit hele proces wordt gedragen door een nog fundamentelere werkelijkheid: Gods voortdurende heilzame betrokkenheid op zijn schepping, op de wereld, op de mensen.

Contrastervaringen

Tegelijkertijd leerde ik van hem dat een correlatietheologie niet betekent dat hedendaagse bestaanservaringen onproblematisch toegang geven tot Gods openbaring. Er zijn vele ervaringen die haaks staan op die openbaring en die Gods heil versperren: ervaringen van oorlog, geweld, onrecht, lijden.

Leo Oosterveen (rechts) met Manuela Kalsky en André Lascaris o.p., medewerkers DSTS, in 1995

Dit contrast houdt niettemin bij uitstek het verlangen naar dat heil levend. Deze ervaringen zijn relevant, omdat ze een protest inhouden tegen menselijk onheil, maar ze zijn ook relevant omdat ze via het contrast duidelijk maken wat wèl menselijk heil is, zoals door God bedoeld en beloofd.

Tussen uitersten

Schillebeeckx’ kritische correlatietheologie en zijn hermeneutiek waren voor mij belangrijk in een tijd dat theologie in twee uitersten dreigden te vallen: die stroming die theologie reduceerde tot ideologiekritische analyse èn de neo-orthodoxe theologieën van reformatorische en katholieke huizen die de deur naar de moderniteit dicht gooiden.

In de tijd dat ik in de Chenu-communiteit en op het DSTS werkte aan verbindingen tussen emancipatie-ervaringen, (opgedaan in de vele nieuwe sociale bewegingen in de jaren 70, 80 en 90) enerzijds en de christelijke traditie anderzijds, was Schillebeeckx voor mij op de achtergrond altijd een belangrijke inspiratiebron.

En hoe verder?

Elke theoloog is een kind van zijn tijd. Dat geldt ook voor Schillebeeckx en hij zou de eerste zijn om dat volmondig toe te geven. Zijn theologie zelf bevestigt het. Een theoloog moet geworteld zijn in zijn eigen tijd, in de vragen die mensen in hun tijd en context stellen omtrent God, heil, dood, leven, lijden, verlossing, het goede leven.

Vanuit die context probeert de theoloog de heilsboodschap van Jezus opnieuw te doen oplichten. Wat betreft dit inzicht kan zijn theologie nog wel een tijdje mee. We mogen ons immers als theologen geroepen weten, om, telkens opnieuw, als contextuele theologen te werk te gaan.

Houdbaarheid

Dit inzicht houdt ook een beperking in. Hoelang is een specifieke contextuele theologie houdbaar? Hebben we nog iets aan Schillebeeckx’ theologie, nu we intussen alweer in een andere tijd leven?
Zijn theologie werd onder meer getekend door een relativering van de kerkelijke orthodoxie, de erkenning van seculiere waarden en van de heilshistorische betekenis van emancipatie en bevrijding, typisch iets voor de jaren 60 tot en met 80. Onze tijd lijkt eerder behept met een zekere angst voor globalisering en cultureel en religieus ‘anderen’.

Tegelijkertijd wordt zijn theologie, en ook hier is hij een kind van de twintigste eeuw, gekenmerkt door een sterke continuïteitsgedachte. Alle contrastervaringen van lijden, onrecht, en seculariteit ten spijt, uiteindelijk is en blijft er een verbinding mogelijk tussen hedendaagse bestaanservaringen en de christelijke traditie, de boodschap van Gods heil.

Bijeenkomst, halverwege de jaren zeventig, van studenten en ‘Vrije Vogels’: tien jongemannen die zich aangetrokken voelden tot het dominicaanse leven. Midden: Leo Oosterveen. Links van hem Jan van Hooydonk, Jan van Duijnhoven. Tweede van links Theo Koster.

Continuïteit

Dit komt omdat Schillebeeckx er impliciet van uitging dat de toegang tot die traditie beschikbaar was en bleef, dat er een overlap was blijven bestaan tussen moderniteit en christendom. Daarom was zijn denken in termen van een correlatie tussen moderniteit en christelijke traditie er uiteindelijk een van continuïteit tussen beide. Ook in de moderne tijd zou een nieuwe interpretatie van de christelijke traditie kans van slagen èn kans van leven hebben.

Intussen leven we in een andere tijd. Veel algemeen menselijke en religieuze ervaring lijkt verengd tot het zoeken van beleving en deze weet vaak niet of nauwelijks verbinding te leggen met de christelijke traditie. Het actuele religieuze zoeken is een zaak geworden van een telkens verschuivend ‘patchwork’ dat van dag tot dag verandert. Daarnaast leven we niet in een religieuze en levensbeschouwelijke monocultuur.

Dit alles stelt nieuwe vragen en eisen aan de theologische hermeneutiek. Ontmoeting, dialoog en het ingaan op persoonlijke levensverhalen spelen daarin een (nog) grotere rol dan in Schillebeeckx’ dagen. Ook zal er meer aandacht moeten zijn voor de vele, vaak zeer individuele religieuze en rituele praktijken die er gegroeid zijn.

Leo Oosterveen enkele jaren geleden, als DSTS-medewerker.

Bescheidener

Schillebeeckx zou de eerste zijn om aan deze dingen aandacht te besteden. Hij deed dat trouwens al op het eind van zijn leven. In 2000 publiceerde hij een artikel over religieuze praktijken naar aanleiding van Ritual Studies School. En op het eind van zijn leven was hij bewuster geworden van de religieuze pluriformiteit en van de noodzaak van de interreligieuze dialoog.

Hij was mede daardoor bescheidener geworden wat betreft de absoluutheidsaanspraken van Gods openbaring in Jezus Christus. Zei hij in de jaren 70 en 80 nog dat in Jezus Gods definitieve heilsaanbod zichtbaar werd, begin 21ste eeuw zei hij dat geen enkele godsdienst absoluut was. Alleen God is absoluut.

Blijmoedig en optimistisch

Het is de taak van theologen in het algemeen en van dominicaanse theologen in het bijzonder om, wanneer ze in de lijn van Schillebeeckx staan, te werken aan de verstaanbaarheid van de christelijke traditie en van Gods heil in onze huidige samenleving.

Die samenleving wordt getekend door individualisering, door persoonlijke religieuze voorkeuren, levensbeschouwelijke en godsdienstige pluriformiteit, is belevingsgeoriënteerd en kenmerkt zich door een discontinuïteit met de christelijke en kerkelijke tradities, waar veelal geen gezag meer vanuit gaat of waaraan men geen gezag meer toekent.

Theologiseren in deze context lijkt een loodzware en uitzichtloze taak. Aan Schillebeeckx kunnen we echter geen grotere eer bewijzen dan ons aan deze taak te wijden en wel op de manier waarop hij dat in zijn tijd deed: blijmoedig, optimistisch, tomeloos en bedacht op altijd weer nieuwe kansen.