In memoriam

Ter gedachtenis aan Do Scholten

n het Berchmanianum in Nijmegen overleed op 18 november 2016 Do Scholten, dominicaan, op 86-jarige leeftijd. Bij zijn afscheid op 24 november werd dit in memoriam gelezen.

Het stoffelijk overschot van Do Scholten, die lid was geworden van de Zuid-Afrikaanse vice-provincie, is gecremeerd. Zijn as wordt in Zuid-Afrika bijgezet.

Arnoldus Dominicus Scholten werd geboren in Amsterdam op 13 september 1930. Zijn ouders waren Johannes Wilhelmus Joseph Scholten en Gerberdina Johanna Cornelia Zoetelief.

Hij was het vierde kind van de tien broers en zussen van het gezin. Hij studeerde op het St. Ignatius College waar hij het staatsexamen alfa aflegde. Op 17 september 1950 trad hij in bij de dominicanen in Huissen en na het noviciaat legde hij op 18 september 1951 de kleine professie af. Zijn kloosternaam werd Dominicus. Na drie jaar filosofiestudie in Zwolle deed hij grote professie op 18 september 1954. Daarna volgde vier jaar theologie op het Albertinum in Nijmegen.

Do werd op 25 juli 1957 priester gewijd en na zijn benoeming voor Zuid-Afrika vertrok hij eind 1958, samen met zijn jaargenoot Hans Brenninkmeijer. Ze volgden eerst in Stellenbosch een jaar een academische studie alvorens ze naar de Oranje Vrijstaat vertrokken. Daar voegden ze zich bij de Nederlandse dominicanen, die merendeels pastoraal actief waren in het gebied dat sinds 1951 het bisdom Kroonstad was.

Do werd eerst assistent van pater Jan Janssen in Maokeng, de parochie in de zwarte woonwijk van Kroonstad. Maar binnen twee jaar werd zijn werkterrein verlegd naar het nationale verband van alles wat viel onder de afdeling Afrikaanse Sake en Oecumenical Affairs van de Zuid-Afrikaanse bisschoppenconferentie. In die functie woonde hij het Tweede Vaticaans Concilie in Rome bij en legde hij zich vooral toe op de ontwikkeling van het Afrikaans in de liturgie. Hij stond aan de wieg van vele teksten en uitgaven van gebeden- en liederenbundels in het Afrikaans, waaronder de bundel Woord en Sakrament.

Als secretaris van Afrikaanse en oecumenische zaken reisde hij van 1962 tot 1971 alle bisdommen af om het Afrikaans als taal in de kerk te bevorderen en de dialoog met de Afrikaanssprekende gereformeerde en hervormde zusterkerken te behartigen. Daar hoorde ook bij om het Afrikaanstalige katholieke maandblad Die Brug meer bekendheid te geven. Door zijn bemiddeling publiceerde The Bible Society of South Africa de zogenaamde deuterocanonieke boeken van de Bijbel voor het eerst vertaald in alle lokale talen zoals Sotho, Pedi, Zulu en Xhosa.

In 1971 volgde hij de dominicaan Oswin Magrath op als rector van het bisschoppelijk St. Peters seminarie in Hammanskraal. Dat luidde een paar turbulente jaren in van herstel van discipline onder politiek bewuste zwarte seminaristen, waardoor het seminarie tijdelijk gesloten werd, om begin 1973 weer open te gaan. Het was de aanzet van de benoeming van de eerste zwarte rector van het seminarie na 1975, maar het was tevens het einde van de dominicaanse bijdrage aan die opleiding.

Begin 1976 werd Do benoemd tot secretaris-generaal van de bisschoppenconferentie van Zuid-Afrika. Hij begon met de aankoop van een nieuw centrum naast de kathedraal van Pretoria, dat als Khanya House (letterlijk: stralend huis) bekend werd. Het gebouw werd een tijd gesloten vanwege bomaanslagen door rechtse tegenstanders van de profetische stem van de Kerk, maar dat bracht die stem niet tot zwijgen. Integendeel: tot vandaag straalt dit religieus centrum van de Zuid-Afrikaanse katholieke kerk tot ver op het Afrikaanse continent.

Do organiseerde daarnaast het reilen en zeilen van het secretariaat. Hij werd vrijgesproken in een rechtszaak die tegen hem werd aangespannen omdat hij verboden literatuur verspreid zou hebben. Ook als secretaris-generaal werd Do opgevolgd door de eerste zwarte priester op deze post.

Ondertussen was er ook een samenwerking met de bisschoppenconferenties van andere landen tot stand gebracht, eerst met Botswana en Namibië. Tevens was er een eerste overleg tussen de anglicaanse en katholieke bisschoppen van Zuid-Afrika en ook van de regionale bisschoppenconferenties van zuidelijk (IMBISA) en oostelijk Afrika (AMECEA). Do vervulde deze functie tot 1982.

Van 1982-1987 was hij directeur van Missio Zuid-Afrika en de drie pauselijke missiewerken in het land. Ook hier zette hij een financiële hervorming in en een pad naar zelfredzaamheid. Dat gebeurde mede door de productie en verkoop van een missiekalender in vijf talen, door publicaties in veel lokale kerkelijke tijdschriften en door het driemaandelijkse nieuwsbulletin van Missio, bestemd voor de missiewerken en de lokale missiegroepen in de parochies. Hij redigeerde deze bulletins zelf.

Verschil van inzicht over steun aan de bestaande katholieke pers of de door de bisschoppenconferentie voorgestelde stichting van de New Nation als nieuwe krant leidde tot zijn ontslag. Dit gebeurde in een tijd waarin het verzet tegen apartheid en de opgelegde maatregelen van onderdrukking van staatszijde hoogtij vierden.

In 1987 keerde Do voltijds terug naar het pastorale werk, sinds 1977 was hij al in de weekenden pastoraal actief in het Mmotla-district, met vijf buitenstaties in het aartsbisdom Tshwane (Pretoria). Vanaf 1989 kwam hij terug naar het Ntwane-district. Daarmee wisselde hij weer van voertaal: Tshwana in Mmotla werd Sepedi en Tshangaan in Ntwane.

Voor Do was dit een periode van elementaire opbouw van basisgroepen en eerste evangelisatie. Ook zette hij zich in voor het vinden van lokale leiders, zowel mannen als vrouwen, en de toerusting van vaardigheden op allerlei gebied, van geboorte tot ziekte, dood en begrafenis.

Ondertussen was hij tussen 1987 en 1989 terug voor een vruchtbare, maar moeilijke periode in Motse Thabong, bisdom Kroonstad. Er was intussen een staat van beleg van kracht in het hele land. Bedreigingen door een groep militante jongeren, die de kerkdiensten onderbraken, leidden tot zijn gedwongen vertrek. Vier jaar later, in 1993, volgde er een spijtbetuiging per brief van diezelfde groep. Enkele jaren daarna erkende de stadsraad van Thabong de bijdrage van Dominic Scholten door een straat naar hem te noemen.

In 1997 richtte Do zijn creatieve aandacht op de wederopbouw van de St. Louis Bertrandparochie van Paynevile in het bisdom Johannesburg. Deze gemeenschap was door apartheid verwoest, vanwege een eerdere gedwongen deportatie van mensen naar Kwa Thema. Het gebouw van de voormalige dominicaanse school en de kerk werden met internationale steun hersteld. Er werd een kindercrèche geopend en de pastorale activiteiten en kerkdiensten werden hervat. Do’s opvolger werd een zwarte dominicaanse priester uit eigen land.

In 1997 werd Do vanwege zijn verdiensten benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. In het Heilig Jaar 2000 verbleef hij een jaar in de Santa Maria Maggiore in Rome, waar dominicanen in vele talen het biechtpastoraat verzorgen. Met name in jubileumjaren bedienen zij extra pelgrims.

Do Scholten was in zijn Zuid-Afrikaanse tijd een opmerkelijke medebroeder voor menige dominicaan die alleen stond. Dat betrof zowel iemand als Reginald Dellaert die politiek vóór apartheid was, maar ook Roos van Haastrecht, Jan Jansen of Lambert Cartens, toen zij noodgedwongen verzorging en verpleging behoefden. Do was een trouwe en regelmatige bezoeker, hij steunde hen in nood.

Ook heeft Do een groot aantal lokale talenten kansen geboden, door hen te begeleiden, studies mogelijk te maken of die zelfs te financieren. Sommigen werden priester, anderen hebben zich in het maatschappelijk leven bewezen en genieten aanzien. Zij beschouwen Do als hun geestelijke vader.

Niet allen waren zo waarderend: er waren ook bedreigingen op zijn leven en een voorgenomen rechtszaak. Daarom werd besloten om na het jaar in Rome niet meer terug te keren naar het alsmaar onveiliger Zuid-Afrika.

 

Do Scholten-2 klein

Na het Heilig Jaar ging Do in 2001, ondersteund door zijn familie, in een appartement in Oosterhout wonen. Hij had dagelijks contact met de abdij van de benedictijnen aldaar. In de zomers tussen 2001 en 2005 gaf hij pastorale zorg in Griekenland (Nafpolio, Santorini en Samos) aan dominicaanse monialen en christenen van de orthodoxe kerk.

Ondertussen was Do ook een eigen studie van Paulus begonnen en schreef hij zijn levensverhaal. Hij bezocht ook vaak medebroeders in Nederland, zij het kort en zonder veel deel te nemen aan de gebeurtenissen van de gemeenschap.

Geleidelijk begonnen de tekenen zich aan te dienen dat hij verzorging nodig had. Zijn vertrek naar het kloosterbejaardenhuis Berchmanianum in Nijmegen, in 2011, was een soort terugkeer naar de jezuïetenwortels van zijn jeugd. Zowel de steun van zijn zus Hetty als van haar dochter Ingrid heeft eerst de terugkeer naar Nederland en daarna de stap naar verzorging mogelijk gemaakt en verlicht.

De staf van het Berchmanianum en allen in de verzorging hebben hem in deze periode, waarin geleidelijk zijn geestelijke vaardigheden afnamen, een gezegend en goede slotfase van zijn leven gegeven. De familie van Do Scholten en de broeders dominicanen zijn hen daarvoor zeer erkentelijk.

Do’s sterven was zoals zijn leven: overal dook hij ineens op, al dan niet met camera, en ging hij weer zijns weegs naar zijn eigen ruimte. Ook op 18 november 2016 was hij gewoon bij de koffie. In de middag net na vier uur sloot hij zijn ogen.

Moge de sluier van Gods geheim voor hem nu worden opgelicht.