07 Oktober 2014

Naar gelijkberechting - in gesprek met Jan Boks

Ga naar overzicht

Deel op:

roeder zijn betekende vroeger: werken als kok, klussenman of koster in een klooster. In Nederland verdween het onderscheid met 'de paters’ en werd iedereen broeder. Jan Boks (1943) ontwikkelde zich tot econoom en 'chef bouwzaken’. Een gesprek in de serie ontmoetingen, door Ben Vocking en Wil Vermeulen.

Jan Boks o.p.

Dit is een sterk ingekorte versie van een artikel dat in z’n geheel hier te lezen is.

Jan werd in een dominicanenparochie geboren. Zijn broer Antoon (nu de syndicus, de financiële man van de provincie) ging hem voor, naar het Dominicuscollege in Nijmegen. ‘Ik studeerde anders dan hij’, zegt hij. ‘Ik benader veel dingen van de praktische kant, en van daaruit ga ik kijken: wat zijn er voor mogelijkheden?’

Jan volgde de opleidingen tot timmerman en meubelmaker en trad in 1960 in als broeder. In het Albertinum in Nijmegen werd hij bijkok en enige tijd later koster. In de jaren daarna werkte hij als kok of bijkok in Zwolle, Arnichem, Venlo en daarna kwam hij in Huissen in de wasserij te werken. ‘Je kwam telkens in een vreemde omgeving, maar het was toen normaal om gestuurd te worden en niet zelf te kiezen.’

Toen hij in de wasserij de leiding kreeg, voerde hij geleidelijk het tempo wat op, zodat hij tijd had om in huis technische klussen op te knappen. ‘De wasserij was een heel werk, want we hadden in Huissen het noviciaat erbij, plus de habijten uit het Albertinum en van het Dominicuscollege. In de wasserij hadden we hadden twee wasmachines, een centrifuge, een mangel, droogtrommel en een persapparaat dus het was een echte wasserij.’

Broeders en paters waren strikt gescheiden, maar dat veranderde. ‘Iedere groep had een eigen afdeling met een eigen recreatiezaal. Maar in 1965 veranderde dat. In het begin kregen wij te horen dat het niet de bedoeling was dat wij een kopje koffie mee kwamen drinken, maar toen trokken wij het habijt over onze overalls heen en konden ze niet zeggen dat dit niet kon.’

Jan vroeg en kreeg toestemming om in de avonduren zijn diploma als aannemer te halen. Na zijn afstuderen in 1971 begon hij met de wasserij en oude bakkerij op te knappen. Het was in slechte staat en op de zolder, in ‘t Dackhues, werd vaak aan volksdansen gedaan, met bijbehorend gestamp. Er kwam een nieuwe vloer in met stalen balken.

‘Toen ik bezig die te maken, was er een kapittel in het Albertinum, in 1973. Ik kwam toen op het idee om de zolder in Huissen te verbouwen tot een aula als vergaderruimte. Geleidelijk werden ook de ruimtes aan weerszijde van de gang opgevuld, waardoor in feite de hele derde verdieping vernieuwd is. Dat alles was in begin 1977 helemaal klaar. Het meeste deed ik alleen. Ik had ook nog de wasserij, maar dat werk werd minder.’

In de kamer van Jan staat dit deurbordje als herinnering aan zijn eerste werkplek in Husisen, waar hij nog steeds woont.

In 1970 sprong Jan in bij de boekhouding, gaandeweg werd hij assistent-syndicus. Een syndicus was er niet – daar moest je priester voor zijn. ‘Ik heb daar nooit problemen mee gehad, moet ik zeggen. De verhoudingen waren heel anders dan nu. Ik heb gewoon gekeken: hoe kunnen we ervoor zorgen dat deze zaken in huis goed gaan? Ik had de wasserij, was architect van de verbouwing en moest die uitvoeren, en moest zorgen dat de centen er waren.’

‘Ik heb ervan genoten. Er was een omwenteling aan de gang. Toen ik hier kwam, was er het Latijnse brevier. In het begin heb ik een brevier te pakken gekregen en toen ben ik mee gaan doen. Daarna kwam de verandering, dat het breviergebed in het Nederlands gebeurde, en daar heb ik bij geholpen. Alle teksten moesten uitgetypt worden. Met de jongeren van hier probeerden we alle activiteiten in ‘t Dackhues op te zetten en te zorgen dat het body kreeg. Daar hadden we allemaal onze eigen taak in.’

In 1977 werd Jan gekozen in het consilie (bestuur) van de provincie. Hij werd bovendien prior in Ryckholt – niet in naam, dat kon niet als broeder. Maar hij kreeg en volbracht de opdracht om het huis op te heffen, goede nieuwe plaatsen voor de broeders daar te zoeken en het huis te verkopen.

In 1980 werd Jan syndicus van het Albertinum in Nijmegen en in 1983 ging hij de boekhouding van de provincie doen. In die jaren kwam de computer en een nieuw boekhoudsysteem. In 1985 verhuisde Jan – op eigen verzoek! – naar Huissen. Hij werd officieel tot syndicus benoemd van de provincie – nog een bewijs dat de plaats van de broeder-emancipatie.

De inwendig gedraaide kapel van Huissen

‘Ik heb dit achttien jaar gedaan. Het zijn heel goede tijden geweest, ik heb veel kunnen doen voor de provincie. Helaas zijn in die jaren veel huizen gesloten, niet alleen het Dominicuscollege, maar ook de huizen in Alkmaar, Utrecht, Schiedam en later ook het Albertinum. Daar raakte ik telkens bij betrokken.’

‘Daarnaast had ik het beheer van de gebouwen en was ik betrokken bij de restauratie van Zwolle en de renovatie van het Steiger in Rotterdam. In Huissen is in 1992 het interieur van de kapel een kwartslag gedraaid. Dat is goed geweest: de vieringen zijn anders geworden. We zitten met z’n allen op hetzelfde niveau en we zien elkaar. Daardoor is het veel meer een gemeenschap geworden, die voor meer komt dan alleen naar de eucharistieviering.’

Dit is een sterk ingekorte versie van het interview dat Ben Vocking en Wil Vermeulen maakten voor het papieren Bulletin van de provincie. Klik hier voor de volledige versie.

Eerder verschenen in deze serie gesprekken met:
Joop Schaeffer
Harry Penninx
Jan Wenting
Gijs Goes
Herman Scholten
Kees Brakkee
Jacques van der Lee